Lunchen als havenarbeider
Eten in een gaarkeuken, het schip of op café. Vier voormalige havenarbeiders uit Antwerpen getuigen over hun schafttijd.
Enkele havenarbeiders op de kade tijdens het lossen of laden van katoenen balen, Antwerpen, jaren 1950. (Amsab-ISG, fo018691)
Getuigenis van Ronald De Clerck, begon in 1985 te werken als havenarbeider:
‘Dat was dus het schaft, er waren er die in het schip bleven en daar hun boterham opeten, maar de meesten die gingen wel naar de wal om daar hun boterham op te eten, of naar een refter dat daar in de buurt was, waar je kon zitten. Er waren er die naar het café reden en er waren er die ter plaatse bleven. Ongeacht. En er waren er bij die heel dicht woonden hier, want NFW [het bedrijf waar Ronald De Clerck werkte] is niet ver van hier, die bijvoorbeeld hier op de Luchtbal woonden, die gingen algauw eventjes over huis, ja nog geen vijf minuten en die waren thuis, dan gingen die thuis iets eten. En dan kwamen die nadien terug, zoveel waren dat nu wel niet, maar toch… Er waren er een paar.
Wij, wij moesten ons eten opeten zoals ik zeg in een klein schaftlokaaltje of op de kaai zelf, daar ter plaatse, maar die bazen, die zitten in een bureau hé… Zoals hier hé, met alles erop en eraan, koffie en noem maar op. Toen in die tijd bestond dat allemaal nog niet. Een koffiemachine en noem maar allemaal op, je moest alles zelf meebrengen, zelfs uw drinken. Of als je niets bijhad dan ging je naar een gaarkeuken, zoals de 110 die hier niet veraf is.
Die gaarkeuken op zich, wij noemden dat de gaarkeuken, maar dat was eigenlijk in het café. Daar kon je spek met eieren krijgen, daar kon je een boterham krijgen, of kon je soep krijgen… Dat gebeurde dat ik mijn boterhammen meenam naar daar en dat ik dan daar een koffie dronk. Daar werd niks op gezegd. Dat was toen in de tijd ook zo, die gaarkeuken, dat was achter het café, dat was met banken en lange tafels, en daar kon je dan uw maaltijd opeten die je zelf bij had, maar je kon daar dan wel warm drinken krijgen, zoals koffie of thee of soep.’
Getuigenis van Martin Ferket, begon in 1972 te werken als havenarbeider:
Havenarbeider Martin Ferket op de haven van Antwerpen, 1992. (Privécollectie Martin Ferket)
‘En op een zekere dag begon ook het IJsboerke, die crème-glace boeren over de kaai rijden. Dat kan je u wel voorstellen, als het dan warm weer is ‘tingeling tingeling’, die ploeg stil, allemaal rond die crèmekar, die baas werd zot. Maar ja, het was warm, dus crème. Stonden daar al die dokwerkers met een hoorntje. Kan je u eigen dat voorstellen met hun pollen vol vet met een hoorntje. Allemaal de zotste toeren en dan ja op een zeker moment is dan die pas ingevoerd dus dat je nergens niet meer binnen… alles werd omheind, dus je kon nergens niet meer binnen. Dat was dus ook het einde van De Schepper en dat was ook het einde van de crème-glace boer.’
‘De voorgeschiedenis van dus het verplicht drinken geven aan die mensen, werd er dus gewoon water beneden gegeven in een grote kit, zoals een melkkit, zoals je vroeger gekend hebt. Er werd dan Coco in gedaan. Coco is zoiets als Coca-Cola, dat werd daarin gedaan, zo een blokje, hetzelfde zoals Oxo. En dat is zowat bitter en dan ging uw dorst wel over. En die kit die stond beneden in het ruim, meestal als het er een stofferige bedoening was, en dan werd die kit rondgegeven. Dus ze mochten allemaal drinken. Ze hadden natuurlijk geen beker, dus ze dronken allemaal uit die stop, die grote stop met dat handvat, daar dronken ze allemaal uit. Dus dat was dan 16 man, meestal voor schepgoederen of voor zakgoed. Maar ja, hygiëne. De ene, dat was wel al eens een paar weken geleden dat die zijn tandjes nog eens had gepoetst. De andere had de avond ervoor naar de miekes geweest daar, in de rode lichtjes, wat die daar allemaal had uitgespookt. Dat was eigenlijk zuiver niet hygiënisch.’
Getuigenis van Eddy Verhoeven, begon in 1966 te werken als havenarbeider:
‘Wel de schafttijd, dat was heel simpel, en zeker op Noord-Natie. Noord-Natie had nooit wat ter beschikking, dus Noord-Natie had geen ruimte om te schaffen, je kon je handen niet wassen, er was ook geen ruimte om je om te kleden, dat moest allemaal aan uw auto gebeuren, dus in mijn geval ik had geen auto, ik had zelfs nog geen fiets denk ik want ik was met de bus naar daar gereden. Dus dat was gewoon op straat u omkleden, koud of niet koud, dat was zo. En dat is bij Noord-Natie zeer lang gebleven, want ik heb eigenlijk, vanaf dat moment, dertien jaar bij Noord-Natie gewerkt. Ik ben daar zelfs nog conciërge geweest, later. Maar ik ben daar altijd gebleven, en ik herinner me nog op de kade, dat was 320, waar ik dan zo een beetje alle dagen naartoe ging om te werken, wij hadden geen echte eetzaal. Dat was een ruimte zoals hier, waar je zat te wachten tot de baas kwam zeggen wat je juist moest doen. Ik denk dat er één wasbak was waar je je handen kon wassen, maar dat weet ik niet meer zeker, maar ik denk van niet eigenlijk, maar dat was alles, en in het beste geval was er ook een kastje waar je eventueel uw kleren kon inleggen, maar dat was alleen voor de mensen die dagdagelijks daar werkten. Dus de anderen hadden daar niks, niks!’
Getuigenis van Astrid Goossens, begon in 1980 als bediende bij Hessenatie en werd er later havenarbeider:
Havenarbeider Astrid Goossens bij Hessenatie. (Privécollectie Astrid Goossens)
‘Wij zaten op de bureau en de bedienden aten aan tafel, aan hun werkplek. Daarmee had ik altijd een theedoekje bij om dat toch een beetje deftig te kunnen doen en geen kruimels op mijn toetsenbord achter te laten. Dus dat was uw scherm voor en uw klavier en dan schoof je gewoon uw papieren opzij en dan legde je dat neer. Je kon als je wilde ook iets bestellen of een broodje gaan halen. Maar je had maar een halfuur schof, dus uiteindelijk deed je die verplaatsing niet. Daarmee bleven we op onze arbeidsplek, kon je op uw gemak eten. Het gebeurde soms ook dat je uw schof even moest verschuiven, omdat er iets dringend was. Dan paste je dat aan. Met de nachten was dat achteraf geen probleem, dan at je wanneer je kon en wilde.
Als bediende in de stad hadden we zelfs een uur maar dat is dan ook allemaal verwaterd na een tijd. En hadden ze een klein keukentje, waar eigenlijk nooit iemand kwam. De chefs, die aten ook grotendeels boven, dus de kaders eigenlijk. De dokwerkers hadden hun eigen kantine beneden. Daar kwamen wij op dat moment niet.’
Schaftende buildragers – dialect voor baaldragers –, de havenarbeiders die de loodzware zakken en balen op hun schouders van en naar het schip brachten. Lino door Schuurmans. (Amsab-ISG)
Bronnen
Alle getuigenissen werden geregistreerd op 2 maart 2020 in Loods 20 in de haven van Antwerpen. In die loods werd ook het havenerfgoed van het MAS bewaard.