Lunchen op het hoppeveld
Hoppeplukkers in Poperinge kregen vaak eten van de boer waar ze voor werkten. Velen aten snel op het hoppeveld.
Hoppeplukkers met koffie en brood. (Hopmuseum, Poperinge)
’s Middags speelden ze geregeld varkensvlees, ofwel een ‘schelle van de zeuge’, naar binnen. Samen met aardappelen, groenten en vaak voorafgegaan door een dikke groentesoep. Plukkers in halve kost namen zelf hun boterhammen mee. Wel kregen ze ’s morgens aardappelen in de pel en koffie en genoten ze tijdens de middagpauze mee van de soep.
De verbeterde welvaart vanaf eind jaren 1950 was ook voelbaar op het hoppeveld. Veel plukkers herinneren zich nog het ijscokarretje dat één of twee keer per week langs de hoppevelden passeerde. Een extraatje dat voor de Tweede Wereldoorlog bijna ondenkbaar was.
André Decrock weet, als zoon van een boer, als geen ander wat er op tafel kwam voor de hoppeplukkers:
'Om 9 uur kwam de boer op het veld met een volle mand boterhammen en aardappelen in de pel. Ook koffie werd er voorzien. Om 12 uur was het een warme maaltijd voor de mensen. Moeder had in tussentijd thuis alles klaargezet op de tafels, bijgestaan door mijn zusters. Soep, aardappelen en vlees. Meestal was het in de week een schel van de zeug en de groenten waren boontjes, tomaten en salade. Alles stond klaar op de tafel. Ook een glas tafelbier voor iedereen en water was voorzien. Van zodra ze waren aangekomen, werd er vlug gegeten. Er was geen tijd om vlug de gazet te lezen. Er was geen tijd om een dutje te doen. Na een halfuur was iedereen klaar. Na drie kwartieren was iedereen weer op het veld aan het werk.
Het gebeurde een paar keer per week dat Madeleintje met haar ‘ijskreemkar’ langskwam. Dat was voor velen een feest, in het bijzonder voor de jongeren. De jongeren wisten dat als ze goed geplukt hadden, ze een ijsje kregen. Dat was een blijde verwachting wanneer Madeleintje één tot tweemaal per week langskwam.’
Hoppeplukkers aan het werk. (Hopmuseum, Poperinge)
Plukkers die hun eigen boterhammen mee hadden aten vaak snel op het veld. Ze verdienden hun kost per kilo en probeerden daarom zo min mogelijk tijd te verliezen. Dit was ook het geval voor de moeder van Elisabeth Busson:
‘Eten en plukken hé. Daar gingen er niet veel voor zitten. Dat was ook rechtuit eten en dan weer plukken, hé. Moeder at en plukte. Ze zette haar tas soep in de mand, in de hommel, en dopte er dan eens haar boterham in en altijd maar voortdoen. Ze heeft niet veel winden laten vliegen, hoor.’
Bronnen
Deze tekst is gebaseerd op de getuigenissen die Mathias Cheyns verzamelde voor zijn publicatie: Mathias CHEYNS, Kort,rap & zonder blad. Hoppepluk tussen 1880 en 1960, Brugge: De Klaproos, 2009, pp. 112-129. Met dank aan Hopmuseum Poperinge.