Liederen, een vorm van protest en ontspanning

De schafttijd bestond uit meer dan eten alleen. In fabrieken werd ook heel vaak gezongen.

Zingen vormde een manier om de arbeid draaglijker te maken maar was niet altijd toegelaten. In 1898 bijvoorbeeld werd zingen bij La Société Anonyme Cotonnière de Gand gestraft met een boete van 25 centiemen. Ter vergelijking één liter melk kostte toen 0,15fr.  

Enkele spinsters van de textielfabriek Uytendaele te Ledeberg rond ca. 1880 (Amsab-ISG, fo000852).

Het zingen zou voor afleiding kunnen zorgen en zo bijdragen tot accidenten. Maar de voornaamste reden voor het verbod lag vermoedelijk in de inhoud van de teksten. Een strofe uit een liedje luidde bijvoorbeeld 'tot welk lot is een arm werkerskind geboren, het leven baart hem immer pijn, want voor het is geboren, heeft het zijn plaats om slaaf te zijn'. 

Liederen konden ook aanleiding geven tot protest en zelfs tot geweld en vernielingen. Zo zorgde het lied De Wevers van Gerhard Hauptmann uit de jaren 1840 voor de vernieling van het huis van de textielpatroon Dreissiger. Later zou het verbod tot zingen opgenomen worden in werkhuisreglementen. Hierdoor hoopte men ook vechtpartijen te vermijden tussen werklieden van een andere politieke kleur. 

Deze politieke liederen of 'protestliederen' werden ook tijdens de schafttijd gezongen. Zo valt er in de katholieke Aalsterse krant De Volksstem van 15 juni 1935 te lezen hoe een lid van de Katholieke Arbeidersjeugd al zingend propaganda voert voor het congres van die beweging ‘Middag schafttijd. Een half uur aan een stuk klinkt het door de zaal van ‘Voor ons is vijf en dertig…’. De eerste dag, hoe hard onze Sus ook zingt … de zanger geeft maar door… 

Portret van 19de-eeuwse volkszanger Karel Waeri (Amsab-ISG, pr000596).

In enkele liederen wordt de schafttijd ook vermeld. De Gentse volkszanger Karel Waeri kaartte de situatie van de kindarbeiders aan in Het fabrieksmeisje: ’Dikwijls in het kwartje schoftijd – wat vervliegt die stond toch snel, zagen wij met bloedend harte ’t Kind ontrukt aan ’t lustig spel. Voortgezweept om weer te slaven, ’t drooge brood nog in den mond; wijl de kleine des bestuurders zich verlustigt met haar hond…’  Door het contrast tussen het fabrieksmeisje en de dochter van de bestuurder wordt de slechte situatie van het fabrieksmeisje nog sterker benadrukt. Het lied De martelaressen der continues gaat over kinderen die zelfs geen halfuur rust krijgen op een dag.  

Uit verschillende getuigenissen uit die tijd blijkt dat ook dat muziek een belangrijke rol speelde tijdens de schafttijd. Bertha D.B. vertelde dat tijdens de middag de meisjes meestal niet naar huis gingen maar dat ze met kleine groepjes naar de Phoenixstraat trokken waar ze dansten in ‘t Hartje. Ze spaarden dan ook wat geld op om in het orgel te steken. Voor haar waren dit de heerlijkste uren van de dag. Uit de getuigenis van Juliana D.C. blijkt dat er op het werk ook gedanst werd. Zij ging tijdens haar anderhalf uur schafttijd naar huis om te eten, maar was al tegen dertien uur terug in de fabriek. Hier speelde zij op een mondmuziek en elke middag was het feest in de werkzaal. Er werd gedanst en gezongen tot de baas een uur later verscheen. 

 

Roos Baudewijns bezorgde ons deze tekst. Zij slaagde onlangs voor haar masterproef met een een scriptie over de schafttijd en bekeek daarvoor onder meer de werkhuisreglementen die vanaf 1896 goed zichtbaar in de fabriek moesten ophangen.

 

Bronnen 

Roos BAUDEWYNS, Wat de pot schaft: schafttijd, rusttijd en de werkende mens. Een casestudy naar de rust- en schafttijd van Gentse arbeid(st)ers (ca. 1870-1920), Universiteit Gent, masterproef, 2021, pp. 44-47. 

Werkhuisreglement La Société Anonyme Cotonnière de Gand/ Katoenspinnerij Naamlooze Maatschappij Cotonnière, 3 januari 1898 (Rijksarchief Gent, Archief van de Werkrechtersraden/Arbeidsrechtbank in Oost- en West-Vlaanderen 2068/176).   

Jozef VOLCKAERT, Frank UYTTERHAEGEN, En dat alles voor een paar tirannen: herinneringen van een socialistische arbeider. Leuven: Krista, 1983, p. 140. 

Bart DE WILDE, Witte boorden, blauwe kielen: patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw. Gent: Ludion, 1997, pp. 268-272. 

Jan CLEIREN, Bie DE GRAEVE, René DE HERDT, Hun werk, hun leven: getuigenissen uit de Gentse textielwereld 1900-1950. Gent: Museum voor industriële archeologie en textiel, 1980, pp. 129-197. 

‘Kajottershoekje. Kongrespropaganda’, in: De Volksstem, 15 juni 1935, p. 1. 

Kinderarbeid in België. Op Industriemuseum, http://www.industriemuseum.be, laatst geraadpleegd op 20/07/2021.

Tineke BRUYNEEL, Historische situering en analyse van politieke aspecten in het oeuvre van de negentiende-eeuwse volkszanger Karel Waeri”, Universiteit Gent masterproef, 2001, n.g. 

Analyse op basis van Werkhuisreglementen, 1853-1917 (Archief van de Werkrechtersraden/Arbeidsrechtbank in Oost- en West-Vlaanderen, Rijksarchief Gent) o.m. werkhuisreglement La Société Anonyme Cotonnière de Gand/ Katoenspinnerij Naamlooze Maatschappij “Cotonnière”, 3.1.1898 (Rijksarchief Gent, Archief van de Werkrechtersraden/Arbeidsrechtbank in Oost- en West-Vlaanderen 2068/176).